Waan-Zin –

 
Het is kwart voor negen. Hoe weet ik dat? De lessenaar bij het raam werpt een lange schaduw richting de werktafel. Ik heb geen klok in mijn atelier hangen. Er is er ergens wel een, een oude, van plastic, die ik me ooit heb toegeëigend uit de inboedel van mijn overleden grootmoeder. Als ik heel stil ben, en dat ben ik vaak, hoor ik hem tikken. Ik weet bij God niet meer waar ik dat ding gelaten heb. Sinds de laatste keer dat ik de batterijen heb verwisseld ben ik het kwijt. Wellicht ligt het ergens achter een stapel boeken. Wolkers, Carmiggelt en Reve lachen vast in hun vuistje bij elke seconde die wegtikt. Weer een tijdseenheid verslonden door de eeuwigheid. Weer een uur vergaan in de nutteloosheid van een kunstenaarsbestaan. 
 
Nu ik erop let merk ik pas hoe sacherijnig ik er eigenlijk van word. Dat onophoudelijke getik dat me eraan blijft herinneren dat mijn tijd eindig is. Dat de zon ooit ophoudt voor mij te schijnen. Dat hij dat op een dag voor anderen zal doen. Anderen die er misschien wél nuttig gebruik van zullen maken. Maar ik wil niet dat dit een zuur stuk wordt. Eens kijken of dat lukt. 
 
Ik zou de klok natuurlijk kunnen gaan zoeken, zoals ik vroeger ‘warm-koud’ speelde met mijn neefjes. Langzaam over het vergane laminaat stappen om te luisteren of het geluid harder of zachter wordt. Ik geef mezelf nog geen tien minuten om die klus te klaren, zo groot is mijn werkruimte immers niet. Maar ik laat het. 
 
Tot dusver is de dans die de dageraad met mijn artistieke werktuigen aangaat een prima houvast. Om half tien schijnt de zon recht op mijn nepleren sofa – een vondst bij het grofvuil –  tijd voor een kop koffie en een shaggie. Sigaretten zijn tegenwoordig onbetaalbaar, maar ik blijf roken. Het is een ritueel. Een moment van bezinning. 
 
Rond elf uur likken de zonnestralen het witte canvas op de schildersezel en lichten de afwachtende haren van mijn penselen op.  Dwarrelende stofdeeltjes voeren een adembenemende balletvoorstelling op tussen de ringen van mijn uitgeblazen rook.  Langzaam sta ik op en voel de warmte van de zon op mijn gezicht. Ik zoek tussen de restjes houtskool naar een stokje met de juiste maat en haal diep adem. Aangemoedigd door de schoonheid van de ontluikende dag verbreek ik de maagdelijke stilte van het doek en ontdoe haar van haar hooghartige leegte. Vanaf dit moment zijn we bondgenoten. Zij en ik tegen de wereld. 
 
Het is half twaalf. 
 
De postbode is vroeg vandaag. Er valt een brief op de mat. Een bericht van buiten. Een blauwe, van de belastingdienst. Die had ik al. Ik leg hem netjes op de stapel, bij zijn vrienden.
 

In de eenzaamheid van mijn atelier fantaseer ik dikwijls over die wereld buiten. Die wereld die mijn werk ziet als hobby, als uitstel van volwassenheid. Kunst, zo stel ik me voor dat ze denken, is voor kleuters of gepensioneerden. Daartussen moet je produceren: uren, kilo’s, centen, kilometers. Mocht je dan tóch kunstenaar willen worden, dan noemen ze je liever ‘creatief ondernemer’. Alsof het dan ineens wél meetelt. Alsof ze je alsnog in dat dode keurslijf kunnen duwen. Met aanslagbiljetten, accijnzen, verwijderingsbijdragen en waterschapsbelastingen.

Soms denk ik: het is wraak. Jaloezie. Als zij elke dag op kantoor moeten zitten, dan jij ook. Wie denk je wel dat je bent? Vrolijke, vrije, flierefluitende kunstenmaker?

Maar zeg eens eerlijk: wie herinnert zich nog een bankdirecteur, tweehonderd jaar na zijn dood? Wie kent nog een accountant uit de zestiende eeuw? Welke advocaat staat geportretteerd als wassen beeld in Madame Tussaud?

Uiteindelijk zijn het de kunstenaars die iets achterlaten. Die beroeren, ontregelen, balsemen. Die de ziel strelen daar waar het systeem geen grip heeft.

Toch heeft nooit iemand van buiten iets dergelijks hardop tegen me gezegd.

Misschien beeld ik het me allemaal wel in.

Misschien staat de wereld juist wel te juichen om mijn kunst. Misschien heb ik in stilte meer mensen beroerd dan ik weet, en ben ik het alleen zelf die gelooft dat ik hier niet mag zijn. Misschien is het tijd dat ik mezelf overtuig van het feit dat mijn werk ertoe doet. Al die uren zwoegen achter mijn tekstverwerker, de eindeloze worstelingen met het doek. Dat is geen frivool geklieder, dat is noodzaak. Noodzaak iets zinnigs te maken van de waanzin van het bestaan.  

Het invallende licht breekt door een kristallen vaas naast de koffietafel en splijt zich in een regenboog die als een waaier over de muur valt.

Het is twaalf uur.

Amsterdam 08-04-2025

Category: Writing Dutch