DE LAATSTE DAG VAN MENEER BEAULIEUX – Een Stadswandeling Deel 5

 

Meneer Beaulieux had er een beetje de pest in dat hij juist deze dag had uitgekozen om te sterven. De zon scheen. De eerste tjiftjaf van het jaar zong vanuit de populier in de tuin. De winterakonieten staken hun gele koppen op tussen het ongemaaide gras. Uit een ooghoek had hij de buurvrouw in een linnen rok de deur uit zien lopen. Na de winter begon het leven weer en meneer Beaulieux wilde – uitgerekend nu – dood. 

 
Het zat niet mee. Het zat hem nooit echt mee, en daarom had meneer Beaulieux twee maanden geleden deze dag in zijn agenda gezet. Hij zette altijd alles in zijn agenda. De dag van zijn overlijden zou daar geen uitzondering op zijn. Nu mopperde hij in zichzelf dat het een gotspe was dat de te vroege lente hem juist vandaag een blauwe hemel had geschonken. Het zou eens niet zo zijn. 
 
Bovendien zat er een vlek op zijn favoriete overhemd, een rode, van de tomatensaus bij het bord spaghetti dat hij gisteravond at. Het zou minstens een dag duren om deze met groene zeep te wassen, te laten drogen en weer netjes in de plooi te strijken. Klaar voor zijn uitvaart. Tot overmaat van ramp zou hij dit ook nog zelf moeten doen. Zijn vrouw, de geluksvogel, was al een poos geleden heengegaan. Plotseling, zonder iemand te waarschuwen. 
 
Ze had niet zo van regels gehouden als dat meneer Beaulieux dat deed. Mevrouw Beaulieux was een van de eersten geweest die zonder BH onder haar blouse te dragen op een vol terras was gaan zitten. Haar felgekleurde lippenstift afstekend tegen haar huid die, ondanks haar liefde voor het buitenleven, altijd een roomkleurig licht bleef en als een schilderij van Kees van Dongen kleurde bij haar blauwe ogen en ravenzwarte haren.
 
Mevrouw Beaulieux was wild en ongetemd. Een levendig figuur dat overal waar ze kwam zonnestralen achterliet. 
 
Meneer Beaulieux had onnoemelijk veel van zijn vrouw gehouden, en toen ze stierf was alles veranderd. Zijn doelgerichte tred was de maanden na de crematie gaan vertragen. Waar meneer Beaulieux ooit moedig de tegenslagen van zijn bestaan het hoofd had geboden was nu een zekere doelloosheid in zijn stappen geslopen. Hij had niet langer meer gelachen. Ik bedoel dan niet zo’n luide lach, zo een waar je uiteindelijk buikpijn van krijgt. Zelfs een klein lachje om een stom grapje of de schaterlach van een kind had er niet afgekund. Geen sprankel optimisme was de laatste jaren rond zijn mondhoeken te bespeuren geweest.
 
Dat meneer Beaulieux dood wilde was dan ook geen toeval, het was een lange opeenstapeling geweest. De eindeloze martelingen die hij volgens hem onderging leken hem naar de andere kant te willen trekken. Alsof het leven hem een duwtje gaf, elke dag weer een stukje richting eeuwige rust. 
 
In de bijkeuken had alles al klaargestaan. Een grote doos met slaappillen en een liter dubbelgestookte wodka van zijn lievelingsmerk. Het zou voldoende moeten zijn, maar voor de zekerheid had meneer Beaulieux ook een dik Manillatouw in huis gehaald. Het stevige soort dat vaak in de scheepvaart wordt gebruikt. Meneer Beaulieux had nooit graag zaken aan het toeval overgelaten.
 
Het enige wat hem nu nog in de weg stond, naast die ellendige vlek, was Boris. 
 
Boris was een kruising tussen een Teckel en een Jack Russel. Mevrouw Beaulieux had het nerveuze beestje ooit in huis gehaald en nu zat meneer Beaulieux ermee in zijn maag. Al maanden had hij van het dier af willen komen, want terugbrengen naar het asiel vond hij ook zo wat. Meneer Beaulieux had de sneer van het asielpersoneel al gehoord: ‘Een hond is voor het leven meneer Beaulieux, niet alleen voor kerst.’
 
Hij had het dier aan een vriend willen geven, maar vrienden had meneer Beaulieux niet meer. Ze waren allemaal vergeten of vergaan. 
 
Nu stond hij daar, in de bijkeuken. Met een vlek op zijn overhemd, een doos pillen in zijn hand en een hond die met grote ogen naar hem opkeek. Het was de tijd om uitgelaten te worden. Ook Boris hield van regelmaat. 
 
Meneer Beauliex slaakte een diepe zucht. Zelfs een einde aan zijn leven maken leek hem niet gegund. Gefrustreerd zette hij de pillen op het aanrecht en liep naar de entree. 
 
Hij pakte de hondenriem van het haakje naast de kapstok. Er hingen foto’s aan de muur. Cocktails in Chersonissos, zwemmen in het Gardameer, op de rug van een kameel bij de Piramide van Gizeh. Foto’s met de illusie van geluk. 
 
‘Kom dan’, snauwde meneer Beaulieux Boris toe. 
 
De hond was opgewekt vanuit de woonkamer aan komen rennen. In de leegte mopperend was meneer Beaulieux met een aangelijnde Borisde straat op gegaan. De hoek om, langs het plantsoentje en richting de grote weg. Bij de derde populier stopte Boris even. Poot omhoog. Bij het schooltje weer terug richting het plantsoen. Hurken, zakje, zakje in de door de gemeente daarvoor neergeplante afvalbak. Riem even los, ravotten in het gras. Zon, stilte, rust. 
 
Terug richting huis en afmaken waar we aan begonnen waren, dacht meneer Beaulieux. 
Met grote stappen beende hij recht op zijn doel af. Boris, verrast door de plotselinge vastberadenheid van zijn baasje, sleepte er achteraan. Ze draaiden de straat in. De hoek weer om. 
 
Bij de voordeur aangekomen kon meneer Beaulieux zijn sleutels niet vinden. Typisch. Hij duwde zijn handen diep in zijn zakken. Niets. De zakken van zijn zomerjas. Ook niets. Misschien was hij ze onderweg verloren. 
 
Meneer Beaulieux draaide zich om om terug te lopen naar het plantsoen. Met zijn ogen speurend naar de grond gericht botste hij tegen iemand op. 
 
De linnen jurk keek hem aan met een blik die meneer Beaulieux al lange tijd niet meer had gezien.
 
‘Dag Kees’ zei de buurvrouw terwijl ze Boris een aai gaf.  ‘Wat leuk je te zien. Hoe gaat het met je?’ 
 
Misschien bleef meneer Beaulieux toch nog een dagje langer leven.
 
Amsterdam 04-05-2025
 
Category: Uncategorized