MON CHÈR MONSIEUR VAN DIS
Een droom blijft een waanbeeld totdat de realiteit hem heeft omarmd. Hoop en verlangen zijn deugden die de man tijdens dit proces meer dan eens tot wanhoop drijven.
Ik had me het allemaal anders voorgesteld. Ik had gehoopt te leven als u, in de chambre de bonne van een hotel in een stad gelijk aan Parijs.
Ik liep reeds statig, haast zwevend, door broeierig multiculturalisme;
-“Bonjour.”
-“Wie geht’s?”
-“Dobra! Ty też?”
-“I’m fine… Grazie.”
-“Buon dia!”
-“Mazzeltof.”
Ik deelde in gedachte al handkussen uit aan de oude hoeren van de Rue St.-Denis wanneer ik had opgemerkt dat ze bij mijn naderen hun korset hadden rechtgetrokken en hun lippen bijgestift.
Alledaagse beelden van clochards en asgrauwe Parisiennes hadden zich gevormd tot geïnspireerde parafraseringen die ik op de cadans van de accordeon had genoteerd in mijn Moleskine.
Ik stelde me de trots voor die ik zou voelen bij het voordragen van citaten, opgepend uit mijn kwade dronk, aan mateloos geïnteresseerden. Kort daarna nog één goed glas wijn alvorens te verdwalen op Montmartre, dat ik als mijn broekzak zou hebben gekend.
Ik aanbad de Seine als stille grens tussen wij en zij, ratio en gevoel, de créateurs, de scheppers, van het noorden en de acheteurs, de kopers, van het zuiden.
Ik liet mijn ziel spreken in al de talen die het me beloofde machtig te zijn en nam de versprekingen voor lief.
Schilderen hier, fotograferen daar. Een film, een boek, een doek. Als het dan toch echt moest, maakte ik wel een kast, de liefde. Leven en zijn in één adem uitgesproken. Geen maskers, geen omwegen.
Waar is het fout gegaan?
Creativiteit was ooit mijn hoogste doel en nu voelt ze als beschamend elitair, maar ook bedelend, vies en uitzichtloos. Kunst bestaat voor mij enkel nog bij de gratie van de acheteurs en hun zuurverdiende verwachtingen.
De schoften.
De schoften die het schild van mijn roem moeten dragen en die ik zal moeten aanzwepen de last te tillen. Hun goud zal uiteindelijk mijn weg plaveien. Toch?
Er zit niets anders op dan een grimas weg te trekken en hen te bekoren als een middeleeuwse harlekijn.
Een schaduwdans met ze aan te gaan waarin ik veins te leiden. Maar dan?
Is ongecensureerd scheppen dan soms een voorrecht dat alleen de allergrootsten, waaronder u, is toebedeeld?
Hebben de kleine erupties van oprechtheid, die in mijn wezen zo nu en dan naar boven spuiten, geen vrij baan nodig?
Wordt anders niet de druk te hoog en spat ik uiteindelijk niet uit elkaar in duizenden stukjes eenzaamheid, verdriet en spijt?
Ik vraag het ú, Monsieur van Dis. U heeft in elk geval de schijn mee dat u kunt schrijven wat uw hart u ingeeft, kunt spreken hoe het u het beste uitkomt, gerieft of pleziert.
U kunt flaneren langs de Champs-Élysées, rug recht, haren gekamd door een lichte lentebries, nagefloten door zwaluwen en jonge Franse godinnen.
Voor u danst Parijs op een kakofonie van betekenissen die u er zelf aan mag toekennen. Mijn ziel is gesmoord. Het raast ommuurd door het welbehagen dat ik de wereld om mij heen schuldig denk te zijn.
Hoop en verlangen om mijzelf ooit uit deze impasse te bevrijden, drijven mij tot waanzin en de Seine lonkt elke keer wanneer ik de Pont Neuf oversteek tijdens mijn pendeltocht tussen geld en geluk. Vriendelijk dank ik de wijze rivier keer op keer voor haar aanbod, al verlang ik soms naar het warme bad van rust, dat het ijskoude water tussen de beide oevers van mijn tweestrijd mij zou kunnen geven.
Maar voordat het zover komt, vraag ik ú, Monsieur van Dis, leen mij de sleutel tot uw chambre de bonne en deel met mij een deel van uw geheim.
Je vous en prie.
Amicalement,
Alex