De Affaire –

 

‘Laten we het een affaire noemen.’

 

Ze zegt het bijna alsof ze een SMS schrijft; Eerst de zin met uitgestreken gezicht. Haar lippen -die ik vanaf het eerste moment dat ik haar ontmoette heb willen kussen- als roerend middelpunt van een verder statisch gelaat. Dan een langgerekte grijns en haar rechteroog stijf dichtgeknepen alsof ze een zogenaamde ‘smiley’ probeert te imiteren.

Ik heb een hekel aan dat soort kinderlijk gedrag. Ze weet dondersgoed dat ik een hekel heb aan dat soort kinderlijk gedrag. Maar ik heb een hekel aan vele soorten gedrag en ze is al lang geleden opgehouden rekening te houden met die zaken waaraan ik mij stoor.

 

Ik geef haar geen ongelijk.

 

II         

 

Het ergste gedrag dat ik me kan voorstellen is dat van mensen die zich constant ergeren aan het gedrag van anderen. Deze contradictie in terminus heeft ertoe geleid dat ik mezelf ben gaan haten. Niet van de ene dag op de ander, maar beetje bij beetje. Irritatie groeide uit tot afgunst. Afgunst tot haat. Haat die vanochtend tot gewelddadige bloei kwam toen ik bij het zien van mijn gezicht met blote vuist de badkamerspiegel aan gruzelementen sloeg. 

Jarenlange opeenstapeling van creatieve mislukking hadden mijn gedachten zo donker gemaakt als haar ogen. Met het grote verschil dat haar ogen leven uitstralen in plaats van pessimisme.

Haar ogen bezitten een helderheid die een sterren loze nacht kan doen oplichten als een supernova, en die mij bij kunnen schijnen op beschonken tochten van de kroeg naar mijn appartement.

Mijn ogen daarentegen zijn met de jaren langzaam weggezakt tot achterin hun kassen. Schuw geworden van alles wat ze niet willen zien proberen ze zich krampachtig te verschuilen achter de borstelige wenkbrauwen die ik van mijn grootvader heb geërfd.

 

Maar genoeg over mij.

 

Ik zit hier nu met haar, mijn muze. De meest perfecte muze van de meest imperfecte regisseur die het na drie speelfilms nog steeds niet is gelukt de ster in haar te laten rijzen tot de hoogte die haar volmaakt talent verdient. Toch blijft ze bij me. Na al die jaren lacht ze nog steeds verlegen wanneer ze onhandig het theezakje om haar lepel probeert te rollen om vlekken op het tafelkleed te voorkomen.

 

Ik houd me voor dat het haar niet is opgevallen dat ik mijn gehavende hand heb verbonden met repen textiel gescheurd van het shirt dat ze altijd bij mij thuis heeft liggen. Het shirt met de opdruk ‘I Love Paris’, voor het geval ze besluit een nacht niet thuis te slapen. Al weet ik diep in mijn hart dat ze het wél heeft gezien. Omdat ik dondersgoed weet dat ze altijd alles ziet.
Ze heeft allang begrepen dat het enige dat mijn pijn vanochtend kon verzachten het katoen was dat haar naakte huid zo vaak had beroerd. De stof die het nachtelijke angstzweet heeft mogen absorberen daags voor een belangrijke shoot met een onuitstaanbare regisseur; Ikzelf.

 

Het shirt was natuurlijk niet het eerste dat ik bij de hand heb gehad nadat het bloed -stroperig en donker van de nicotine van de nacht ervoor- uit het gapende gat tussen de knokkels van mijn wijs- en middelvinger was begonnen te druppen. Ik heb het moeten zoeken en heb daarbij de hele slaapkamer dieprood gekleurd. Ook dat weet ze. 

 

III

 

Het was al een tijd geleden dat ze voor het laatst had besloten een nacht bij mij te blijven slapen. Het was de avond geweest nadat we het Gouden Kalf hadden gewonnen. Volgens haar dankzij mijn onnavolgbaar genie. Volgens mij door gebrek aan deugdelijke concurrentie.

‘Winnen doe je van verliezers en verliezers winnen toch nooit.’ Ik creëer bewust patstellingen in mijn gedachten. Ze helpen me de pijn te voelen die ik nodig heb om door te gaan met vechten. Vechten voor geluk, al weet ik dat geluk het ergste is dat me ooit zou kunnen overkomen.

Ze had er toen niet op gereageerd. Ze zou er nooit op hebben gereageerd. In plaats daarvan had ze kort na elkaar twee flessen champagne opengetrokken. Ze had me liefkozend ‘zeikerd’ genoemd en ik had de geuzennaam aanvaard.  Zoals ik altijd alles van haar aanvaard.

Het shirt vloog om drie uur ‘s nachts met een krachtige lassobeweging in een willekeurige hoek van de kamer. Waarschijnlijk ergens in de buurt van het gouden beeldje dat ik bij binnenkomst in de kamer achteloos uit mijn vingers had laten glippen toen haar voluptueuze lippen zich voor de zoveelste keer die avond op de mijne hadden gedrukt met het enige verschil dat er daarna geen golf aan flitslicht was losgebarsten. Sindsdien was het shirt daar blijven liggen en  had ik het deze ochtend moeten zoeken.

 

IV

 

‘Een affaire? Maar we hebben allebei niemand anders? Dan kun je toch helemaal geen affaire hebben? En daarbij, waarom zou je dat willen?’ Ze boog naar voren zoals meisjes naar voren buigen die je iets willen vertellen maar die zich ervan bewust zijn dat hun decolleté uiteindelijk het woord zal gaan voeren.

 

‘Ik wil je maîtresse zijn. Dat klinkt zoveel geiler dan ‘vriendin’.’

‘Een waanzinnig idee!’ Ik roep het zo hard dat de Amerikaanse toeristen aan de tafel naast ons verstoord opkijken van hun doppio.

‘Als ik nou gewoon een vriendje zoek, zodat ik hem met jou kan bedriegen?’ Ze fluistert.

‘Je bent gek’

‘Op jou, weet je nog?’

 

Ik had die borsten al zo vaak gezien, vastgehad en van alle mogelijke kanten bestudeerd. Maar zoals ze daar nu voor me hangen. Licht glimmend door het warme weer dat ons afgelopen februari had overvallen. Het zilveren hangertje met haar naam, dat ik haar twee jaar geleden uit het niets had gegeven, tussen beiden plakkend alsof het me de weg wilde wijzen die ik al zo vaak had bewandeld. Op deze manier was ze mooier en aantrekkelijker dan ooit en kon ik niet anders dan het haar weer mee geven… 

Hoe gek haar plannen ook altijd klonken, hoe ongehoord ze ook waren, hoe onethisch soms en vaak onuitvoerbaar, qua originaliteit waren ze moeilijk te evenaren. Een vorm van originaliteit waar ikzelf nog een groot voorbeeld aan kon nemen. En ook dàt wist ze.

 

Ze kuste mijn voorhoofd en legde haar hand op mijn ingezwachtelde vuist. Bang voor een pijnscheut wilde ik hem terugtrekken maar ik had kunnen weten dat haar aanraking zo licht zou zijn dat zoiets onnodig was.

‘Je hoeft jezelf niet te haten.’

‘Dat doe ik ook niet.’

 

Ze stak plots haar vinger in de lucht. ‘Ober, de rekening!’ Nog een kus, deze keer op mijn wang. Daarna stond ze op en liep ze weg. Zonder om te kijken. Resoluut. En de andere mannen in het café keken haar na. Want ze was mooi, mooier dan ik verdien.

 

‘Dat is dan veertien vijftig meneer.’

 

 

Category: Writing Dutch